Moeder Mechtildis

Korte levensbeschrijving; de stichteres van de Benedictinessen van de Altijddurende Aanbidding van het Heilig Sacrament

Catherine de Bar werd geboren op 31 december 1614 in St. Dié in Lotharingen. Op 17-jarige leeftijd kreeg zij van haar vader toestemming om in te treden bij de Annunciaten in Bruyères. Daar werd ze al op haar 19de moeder-overste. Toen in 1635, tijdens de Dertigjarige Oorlog, de troepen oprukten, vluchtten de monialen naar Commercy en kwamen vervolgens terecht bij de Benedictinessen van Rambervillers. Daar ging Catherine van de Annunciaten over tot de Benedictinessen. Op 2 juli 1639 werd ze novice en op 11 juli 1640 legde zij haar geloften af. Bij die gelegenheid nam ze de kloosternaam Mechtildis van het Heilig Sacrament aan.

Wederom op de vlucht voor oorlogsgeweld kwam zij in 1651 aan in Parijs. Hier stichtte zij op 25 maart 1653 het Instituut van de Altijddurende Aanbidding van het Heilig Sacrament.

moeder mechtildis

De stichtingsgenade: “Niets”

Moeder Mechtildis was gefascineerd door Jezus, het Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt. Heel het ‘drama’ van onze verlossing ziet ze in het licht van dit geheim. Ze wordt bijzonder aangetrokken door de Mensenzoon overgeleverd in de handen van de zondaars (Mc 14, 41). Ze voelt hoe Jezus’ overlevering doorgaat in de geschiedenis. Want in iedere zondaar ontledigt Jezus zich opnieuw….

Het geheim van Jezus’ overlevering is ook het geheim van de Vader. Juist in zijn totale ontlediging, zijn ‘naaktheid’ trekt Jezus de liefde van de Vader naar zich toe. Op deze wijze laat Moeder Mechtildis ons zien dat de verrijzenis reeds begint in en met de dood van Jezus.

“Jezus ontledigt Zich alle dagen in het allerheiligst Sacrament om er het oneindige Zijn van zijn Vader te belijden en te verheerlijken” [1].

[1] “Ware Geest”, 1,1. De Ware Geest van de zusters van de altijddurende aanbidding van het allerheiligste Sacrament is het belangrijkste geschrift van Moeder Mechtildis waarin ze de spiritualiteit van haar religieuze Instituut uitlegt, te verkrijgen bij de Benedictinessen van het heilig sacrament in Priorij Nazaret in Tegelen.

De actualiteit van Moeder Mechtildis: een spiritualiteit voor een cultuur van de dood

Moeder Mechtildis heeft een nieuwe eucharistische, existentiële weg aan de Kerk gegeven. Dat is haar bijzondere betekenis voor onze tijd. Haar levend eucharistisch geloof heeft haar een ervaringswijsheid geschonken met betrekking tot Jezus’ offergesteltenis in de eucharistie. Ze leert ons actief deel te nemen aan de eucharistie. De liturgische viering van de eucharistie wil leiden tot de “eucharistie van het leven”, tot een leven van ontvankelijkheid en zelfgave. Deze weg is niet bekend, zegt Moeder Mechtildis… “Toch moet men aan alles afsterven, zodat God alleen is!”

Moeder Mechtildis heeft een nieuwe eucharistische weg aan de Kerk gegeven. Dat is haar bijzondere betekenis voor onze tijd. Haar levend eucharistisch geloof heeft haar een ervaringswijsheid geschonken met betrekking tot Jezus’ offergesteltenis in de eucharistie. Haar geestelijk scheppende kracht bestond er vervolgens in dat ze vanuit die ervaring de gelovigen een mystieke en ascetische weg mocht wijzen. Maar die weg is moeilijk en niet bekend. Uit haar ervaring als geestelijke leidsvrouwe constateert ze: “Ik vind veel zielen die naar God gaan; maar ik vind er maar weinig op de diepe weg van de dood en de ontlediging. Deze weg is niet bekend. En toch moet men aan alles afsterven, zodat God alleen is!” [2].

Het is weliswaar een weg van ‘alles en niets’, maar toch begaanbaar en gemaakt voor het leven van iedere dag: Doordat we onze ‘doodsmomenten’ laten opnemen in het vuur van de liefde waarmee Jezus zich aan de Vader heeft opgedragen, worden we te midden van de dood voorzien van de goddelijke kracht van de verrijzenis. Zo mogen we te midden van de moeilijkheden van het gewone bestaan steeds opnieuw leven van Zijn eigen leven.

[2] “Véronique Andral, osb. ap., Catherine de Bar, Mère Mectilde du Saint-Sacrement (1614-1698), Itinéraire Spirituel, Rouen 1990; blz.72

Het sterven van M. Mechtildis

Vertaling van de passage over het sterven van Moeder Mechtildis. Bron: Yves Poutet, Catherine de Bar 1614-1698 – Mère Mectilde du Saint-Sacrement, Parole et Silence, december 2013 (ISBN 9782889181421).

Zes weken voor haar dood waarschuwde ze haar zusters dat ze nog maar korte tijd bij hen zou zijn.

Op 26 februari 1698, de feestdag van de H. Mechtildis, gaf ze als gewoonlijk een conferentie van een uur aan de communiteit. Alle zusters vonden hem prachtig, ondanks de ernst van het onderwerp (over de uitersten van de mens). Want ze sprak op een toon van vreugde en blijdschap , eindelijk het doel te bereiken van het leven: God te zien over de dood heen. Al haar woorden waren erop gericht, de zusters bereid te maken “zich te onderwerpen aan Gods beschikkingen als het ogenblik gekomen zou zijn” voor haar, om hen te verlaten en naar een betere wereld te gaan, “haar lichaam achterlatend voor de wormen”.Toen een van de zusters haar hand wilde kussen hield ze haar tegen en zei tegen hen allen:

“Jullie zouden je moeder graag opgehemeld zien, haar wonderen en wondere tekenen zien verrichten, maar daar zal niets van gebeuren; ze zal na haar dood zo vreselijk worden (om te zien) dat je haar maar al te graag zult verbergen en je verplicht zien te zeggen dat dat lichaam in ontbinding zo vlug mogelijk in een kuil gegooid moet worden.”

Ondanks haar erbarmelijke gezondheidstoestand is ze in de Goede Week bij de lange officies. Op dinsdag na Pasen gaat ze tegen 4 uur in de middag naar een beeld van O.L. Vrouw in een klein kapelletje in de tuin van de Rue Cassette. Ze blijft er meer dan een uur bidden. Omstreeks 5 uur komt een zuster haar zeggen dat ze haar overal aan het zoeken zijn, bang dat ze niet goed geworden is. Ze antwoordt haar dat ze het Instituut en de communiteit aan Maria in handen moest geven. Een andere zuster die haar wilde spreken merkte dat ze alleen maar bezig was met haar aanstaande dood en met wie haar moest opvolgen aan het hoofd van haar Instituut:

“Ik voel me er innerlijk toe aangezet, jullie erop voor te bereiden mij te moeten missen, opdat je je zult onderwerpen aan Gods beslissing en in plaats van je tijd te verdoen met huilen, je zult richten tot de heilige Moeder Gods, je enige overste, om uit haar handen degene te ontvangen die zij zal kiezen om in haar naam voor te gaan.”

En ze voegde daaraan toe: “Ik moet sterven in bitterheid en vernietiging, dat is Gods beschikking over mij. Ik aanbid die en onderwerp me eraan (…). Ik moet in diepe smart sterven.”

In de nacht van woensdag op donderdag stond ze naar gewoonte op om haar 3 uur stil gebed te doen en haar officie te bidden. Donderdagmorgen moest ze overgeven, maar ze bad toch haar officie tot aan de Nonen, maar ze kon niet naar beneden komen naar de kapel voor de conventsmis om 11 uur. Toch bad ze die mee dank zij een opening in de muur die uitzicht gaf op het koor. Bij de opheffing kreeg ze een flauwte en kon ze niet neerknielen. De zusters die naar haar toekwamen troffen haar zo uiterst zwak aan dat ze dachten dat haar laatste uur gekomen was en ze vroegen om een priester om haar de laatste sacramenten te geven.

Zij (M.M.) verenigde zich met “heel buitengewone godsvrucht” met de gebeden der stervenden. Ze vroeg de communiteit om vergeving voor de slechte voorbeelden die ze gegeven had. Zittend op de strozak die haar als bed diende bad ze het Confiteor in volmaakte ingetogenheid, met haar handen samen.

Vrijdag leek ze het wat beter te maken. Zaterdag, nog steeds in bed, richtte ze zich op om een weldoenster van het klooster te ontvangen die haar wilde zien. Ze zei tegen haar: “Ja mevrouw, ik ga naar mijn God”. Na dat bezoek verergerde haar toestand zich. Ze liet haar biechtvader waarschuwen, pater Paulinus, de vroegere provinciaal van de Penitenten van Nazareth van de derde orde van sint Franciscus. Hij arriveerde zondag tegen middernacht. Hij hoorde haar biecht en gaf haar de Eucharistie die zij ontving “in de geest van eerherstel”. Haar dankzegging duurde een half uur en ze bleef ondanks haar grote moeheid al die tijd geknield. Tegen 6 uur in de ochtend vroeg pater Paulinus die er nog steeds was, waar ze aan dacht. Ze antwoordde: “Ik aanbid en onderwerp me.”

Meer niet. Haar ziel die leeg was van al het aardse, was alleen nog maar vol van God. Toen vroeg de pater haar, haar communiteit te zegenen en die aan Onze Heer aan te bevelen. Dat deed ze en ze voegde eraan toe, sprekend over haar zusters: “Ik heb ze allemaal voor ogen. Zeg hun, pater, dat ze zich met huid en haar in de armen van de heilige Maagd moeten werpen. Ik zou hun nog heel veel willen zeggen maar ik kan het niet.”
De pater antwoordde haar: “God weet het, dat is genoeg.”

Van dat ogenblik af tot haar laatste ademtocht klemde ze haar kruisbeeld in haan handen en op haar hart, en wierp blikken vol liefde op het beeld van de heilige Maagd dat aan haar voeteneinde stond, terwijl de communiteit om haar heen aan het bidden was. Tegen het middaguur voelde ze zich zwakker worden, ze liet haar pols voelen om te weten of nu haar laatste uur echt gekomen was, maar ze zeiden haar dat dit niet zo was. Haar ogen zagen er “niet minder mooi en minder zacht uit dan gewoonlijk”. Van tijd tot tijd keek ze naar haar diepbedroefde communiteit waarvan verschillende zusters in tranen waren, terwijl ze God bad hun de genade te geven die ze nodig hadden om het afscheid te aanvaarden. Tegen 2 uur namiddag ging ze in bed overeind zitten , nam een klein kussentje om er haar pijnlijke hoofd op te laten rusten, en gaf heel eenvoudig haar ziel aan God terug.

Het was zondag Quasimodo, 6 april 1698. Ze was 83 jaar, drie maanden en zes dagen. Haar ledematen bleven even soepel als toen ze nog leefde. De kleur bleef op haar wangen.

Zonder verder te wachten gingen alle zusters, om te gehoorzamen aan haar laatste verlangen, naar de kapel van de H. Maagd om zich helemaal toe te vertrouwen aan degene die Moeder Mechtildis hun als altijddurende abdis had gegeven. Om ieder risico te vermijden dat ze begraven zou worden voordat ze echt gestorven was, wat de overledene vreesde, werd de dodenwake twee dagen lang voortgezet. Overeenkomstig haar wens werden haar kleren niet door nieuwe vervangen. Haar nederige armoede kreeg zo wat ze wenste, maar ook haar verlangen dat men voor altijd onwetend zou zijn en niet zou kunne beoordelen hoe groot haar kastijdingen en haar toevallige verwondingen waren. Ondanks het aandringen van het Parijse klooster van de Rue Saint-Louis, dat graan haar hart wilde bezitten, werd dit niet uit haar lichaam gehaald. Om de algemene godsvrucht tevreden te stellen werd de overledene in het koor van de kerk in de Rue Cassette geplaatst. Heel veel mensen kwamen toestromen. Mensen van alle rangen en standen kwamen bij haar bidden. Van tijd tot tijd moesten zelfs de tralies geopend worden om te voldoen aan de wens dichter bij haar te kunnen komen. De mensen vroegen om rozenkransen, plaatjes enz. die het klooster gewoonlijk verspreidde want iedereen wilde daarmee degene die al als een heilige werd beschouwd aanraken. Een arme soldaat die er geen had kunnen bemachtigen omdat de voorraad op was, raakte haar aan met zijn manchet en zei dat hij die “zijn leven lang als een relikwie zou bewaren”.

Achtenveertig uur na het overlijden wilde men haar lichaam in de kust leggen. Maar de oversterke wil van het volk, haar lichaam te kunnen blijven zien, bracht de monniken van Saint-Germain ertoe, eerst de uitvaartsmis op te dragen. Daarna pas werd de nog steeds open kist van het kerkkoor overgebracht naar de kapel van sint Joseph, waar ze begraven zou worden. Hij werd met lood bedekt om een betere bewaring te verzekeren. Op haar gezicht werd een beschermende doek gelegd, maar mensen die de plechtigheid waren komen bijwonen drongen erop aan dat die tijdelijk werd weggenomen zodat ze nog voor het laatst degene konden zien van wie ze het beeld in hun geheugen gegrift wilden bewaren. Blijken van verdriet en verering, en getuigenissen vol lof bleven stromen. De benedictijnen gingen voor, toen pas, bij de gebeden van de begrafenis in eigenlijke zin.

De derde dag na Moeder Mechtildis’ dood werd in de ruwe Cassette een 2e lijkdienst gehouden door de franciscanen, die een vriendschapsband hadden bewaard met onze stichteres vanaf haar jaren als Annonciade, waarvan zij de gewone kerkelijke oversten waren. De zevende dag deden dat ook de premonstratensers, die openlijk hun onaantastbare vereniging met ons Instituut wilden laten blijken: ze kwamen met hun hele communiteit de Mis voor de overledenen zingen. De 30e dag was er een plechtige viering waarvoor de zusters heel veel mensen hadden uitgenodigd; ze zongen zelf die mis en hun rector droeg de Mis op en had de mooiste zwarte paramenten aan van hun sacristie.

Drie dagen later, de 10e april, kozen de zusters een priorin die M. Mechtildis zou opvolgen. De gekozene, Moeder Marie-Anne van het H. Sacrament (Anne Loyseau, 1623-1699), had op 5 februari 1662 in de Rue Cassette professie gedaan. Zij was degene van wie M. Mechtildis aan enkele personen met een goed oordeel vertrouwelijk had laten weten dat ze haar graag daarvoor gekozen zag. Het graf van de stichteres in de sint Joseph kapel van de kerk, die later verwoest is, werd niet terug gevonden bij de opgravingen die in 1954-1955 gedaan zijn op de plaats van het vroegere klooster, de plaats waar nu de nummers 10-12 en 14 van de Rue Cassette zijn.