8-5-2024 De wereld heeft nood aan hoop

Geliefde broeders en zusters!

In de voorbije catecheses zijn we gestart met nadenken over de goddelijke deugden. Het zijn er drie: geloof, hoop en liefde. Vorige keer hebben we nagedacht over het geloof, vandaag is de hoop aan de beurt.

‘De hoop is de goddelijke deugd waardoor wij naar het rijk der hemelen en het eeuwig leven verlangen als naar ons geluk, door ons vertrouwen te stellen in de beloften van Christus, hierbij niet steunend op onze krachten maar op de hulp van de heilige Geest.’ (Katechismus van de Katholieke Kerk, n. 1817). Deze woorden bevestigen ons dat de hoop het antwoord aan ons hart is , wanneer in ons de fundamentele vraag rijst: ‘Wat blijft er van mij? Wat is het doel van de tocht? Wat is het lot van de wereld?’

Zin van de levenstocht

We stellen allen vast dat een negatief antwoord op deze vragen droefheid veroorzaakt. Als er geen zin voor de levenstocht bestaat, als er aan begin en einde niets is, dan stellen we ons de vraag waarom we op tocht zouden gaan: hier ligt de oorsprong van de wanhoop van de mens, de ervaring dat alles nutteloos is. Velen worden dan opstandig: ik heb mij ingespannen om deugdzaam te zijn, om voorzichtig, rechtvaardig, sterk te zijn. Ik ben ook een man of vrouw van geloof geweest…. Waartoe heeft mijn strijd gediend als alles zo eindigt? Als de hoop ontbreekt, lopen de andere deugde het gevaar te verpulveren en als as te eindigen. Als er geen betrouwbare morgen bestaat, een lichtende horizon, dan zou er niets andere resten dan het besluit dat de deugd een nutteloze inspanning is. ‘Slechts wanneer de toekomst als positieve werkelijkheid zeker is, wordt het heden ook leefbaar’, zei Benedictus XVI (Enc. Spe Salvi, 2).

De christen bezit hoop niet door eigen verdienste. Als men in de toekomst gelooft, dan is het omdat Christus gestorven en verrezen is en ons zijn Geest heeft geschonken. ‘De verlossing werd ons geschonken doordat de hoop ons gegeven werd, een betrouwbare hoop, op grond waarvan wij ons heden kunnen tegemoet treden’ (ibid., 1).

In die zin, nogmaals, zeggen we dat de hoop een goddelijke deugd is: ze komt niet voort uit ons, het is geen hardnekkigheid waarvan we onszelf willen overtuigen, maar het is een geschenk dat rechtstreeks van God komt.

Aan veel twijfelende christenen die niet volledig herboren waren, brengt de apostel Paulus de nieuwe logica van de christelijke ervaring: ‘… als Christus niet is verrezen, is uw geloof waardeloos en zijt gij nog in uw zonden. Dan zijn ook zij die in Christus ontslapen zijn verloren. Indien wij enkel voor dit leven onze hoop op Christus hebben gevestigd, zijn wij de beklagenswaardigste van alle mensen.’ (1 Kor 15,17-19). Het is alsof gezegd werd: als je in de verrijzenis van Christus gelooft, dan weet je met zekerheid dat geen enkele nederlaag en geen enkele dood voor immer is. Maar als je niet in de verrijzenis van Christus gelooft, dan wordt alles leeg, zelfs de verkondiging van de Apostelen.

De hoop is een deugd waartegen we vaak zondigen; in ons boze heimwee, in onze zwaarmoedigheid, wanneer we denken dat het geluk van het verleden voor immer begraven is. We zondigen tegen de hoop wanneer we wanhopen bij onze zonden en vergeten dat God barmhartig is en groter dan ons hart. We vergeten dat, broeders en zusters: God vergeeft alles, God vergeeft immer. Het zijn wij die het beu worden om vergiffenis te vragen. Maar laten we deze waarheid niet vergeten: God vergeeft alles, God vergeeft immer. We zondigen tegen de hoop wanneer neerslachtig worden als we aan onze zonden denken. We zondigen tegen de hoop wanneer in ons hart de herfst de lente verdrijft; wanneer de liefde van God ophoudt een eeuwig vuur te zijn en wij de moed niet hebben beslissingen te nemen die ons levenslang binden.

Aan deze christelijke deugd heeft de wereld vandaag grote nood. De wereld heeft nood aan de hoop, zoals ze ook grote nood heeft aan geduld, een deugd die in nauw contact met de hoop gaat. Geduldige mensen zijn wevers van het goede. Ze verlangen onophoudelijk naar vrede en ook als sommigen gehaast zijn en alles meteen willen, dan nog bezit het geduld het vermogen te wachten. Ook wanneer in haar omgeving velen ten ondergegaan zijn aan ontgoocheling, dan is wie bewoond wordt door hoop, bekwaam door de donkerste nachten te gaan. Hoop en geduld gaan samen.

Hoop is de deugd die een jong hart heeft. Het gaat hier niet om de leeftijd van het geboortebewijs. Er zijn immers ook bejaarden met de ogen vol licht, die voortdurend in spanning om toekomst leven. Laten we aan die twee grote bejaarden uit het Evangelie denken, Simeon en Anna. Ze werden het niet beu te wachten en zagen het laatste deel van hun tocht gezegend door de ontmoeting met de Messias, die ze in Jezus erkenden toen die door zijn ouders naar de tempel werd gebracht. Wat een genade zou het zijn moest dat voor ieder van ons zo verlopen! Als na een lange tocht, wanneer rugzak en stok worden neergelegd, ons hart vervuld zou worden van een nooit gekende vreugde en we zouden kunnen uitroepen: “Uw dienaar laat gij, Heer, nu naar uw woord in vrede gaan: mijn ogen hebben thans uw Heil aanschouwd, dat Gij voor alle volken hebt bereid; een licht dat voor de heidenen straalt, een glorie voor uw volk Israël.” (Lc 2,29-32).

Broeders en zusters, laten we verder gaan en de genade vragen hoop te hebben, de hoop met geduld. Blijven uitkijken naar de uiteindelijke ontmoeting; steeds denken dat de Heer dicht bij ons is. Dat nooit, nooit de dood zal overwinnen! Laten we verder gaan en aan de Heer vragen dat Hij ons de grote deugd van de hoop samen met het geduld zou schenken. Dankjewel.