24-4-2024 Geloof, hoop en liefde

Geliefde broeders en zusters, goedendag

De voorbije weken hebben we nagedacht over de kardinale deugden: voorzichtigheid, rechtvaardigheid, sterkte en matigheid. Dat zijn de vier kardinale deugden. Meerdere keren hebben we onderlijnd dat deze vier deugden behoren tot een zeer oude wijsheid, die zelfs het christendom voorafgaat. Reeds voor Christus werd de eerlijkheid gepredikt als een burgerlijke plicht, de wijsheid als een regel bij het handelen, de moed als fundamenteel element van een leven dat naar het goede streeft, de matigheid als de noodzakelijke maat om niet door overdaad overweldigd te worden. Dit zeer oude erfgoed, eigendom van de mensheid, is niet door het christendom vervangen, maar scherp gesteld, gewaardeerd, uitgezuiverd en in het geloof geïntegreerd.

In het hart van elke man en van elke vrouw leeft het vermogen het goede te zoeken.

De Heilige Geest wordt geschonken opdat wie Hem aanvaarden nauwkeurig goed en kwaad kunnen onderscheiden, de kracht zouden bezitten zich aan het goede te hechten en het kwade te vluchten en, op die wijze, de volkomen zelfverwerkelijking bereiken.

Maar op de weg die we allen gaan naar de volheid van leven, wat tot het levenslot van elke persoon behoort – de bestemming van elke persoon is de volheid, vol leven zijn – geniet de christen een bijzondere bijstand van de Heilige Geest, de Geest van Jezus. Die bijstand werkt door de gave van drie andere deugden, typisch christelijke, die vaak samen worden genoemd in de geschriften van het Nieuwe Testament. Die fundamentele houdingen die kenmerkend zijn voor het leven van de christenen, zijn drie deugden die we nu samen noemen: het geloof, de hoop en de liefde. Laten we ze samen uitspreken: (samen) het geloof, de hoop… ik hoor niets, luider! (samen)

Het geloof, de hoop en de liefde …

Goed zo! De christelijke schrijvers hebben ze vaak genoemd: “goddelijke” deugden omdat men ze krijgt en beleeft in relatie met God en om ze te onderscheiden van de vier andere die “kardinale” deugden worden genoemd in de zin dat zij het “scharnier – cardine” vormen van een goed leven. Deze drie worden in het Doopsel ontvangen vanwege de Heilige Geest. Zowel de ene als de andere, zowel de goddelijke als de kardinale deugden, vaak samen genoemd in overwegingen, vormen zo een wonderlijk zevental die vaak tegen gesteld worden aan de lijst met zeven hoofdzonden.

Helden

Als volgt omschrijft de Katechismus van de Katholieke Kerk de werking van de goddelijke deugden: ”De goddelijke deugden funderen, bezielen en kenmerken het morele handelen van de christen. Ze vervolmaken alle morele deugden en brengen die tot leven. Ze zijn door God ingestort in de ziel van de gelovigen om hen in staat te stellen te handelen als zijn kinderen en het eeuwig leven te verdienen. Ze zijn het onderpand van de tegenwoordigheid en het handelen van de Heilige Geest in de menselijke vermogens.”(n. 1813).

Het gevaar van de kardinale deugden bestaat erin mannen en vrouwen voort te brengen die helden zijn in het doen van het goede, maar uiteindelijk als enkelingen, afzonderlijk. De grote gave van de goddelijke deugden daarentegen bestaat in het beleven van het leven in de Heilige Geest.

Een christen is nooit alleen.

Men doet het goede niet door een reusachtige persoonlijke inspanning, maar als nederige leerling, Meester Jezus navolgend. Zo iemand gaat vooruit in het leven. De christen beschikt over de goddelijke deugden die het grote tegengif zijn tegen zelfvoldaanheid. Hoe vaak lopen sommige ethisch uitzonderlijke mannen en vrouwen, niet het gevaar, in de ogen van hun kennissenkring, hoogmoedig en zelfvoldaan te lijken! Een gevaar waarvoor het Evangelie ons uitdrukkelijk waarschuwt wanneer Jezus aan zijn leerlingen opdraagt: “wanneer ge alles hebt gedaan wat u opgedragen werd, zegt dan: Wij zijn onnutte knechten; wij hebben alleen maar onze plicht gedaan” (Lc 17,10).

Hoogmoed is een gif, een krachtig gif.

Een weinig volstaat om een leven, gericht op het goede, te vernietigen. Iemand kan ook een berg goede werken hebben volbracht, kan waardering en lof geoogst hebben, maar als men dat alles alleen voor zichzelf heeft gedaan, om zichzelf te verheerlijken, kan dan zo iemand nog een deugdzaam mens genoemd worden? Neen!

Het arme ‘ik’

Het goede is niet slechts een doel, maar ook een wijze. Het goede heeft behoefte aan veel bescheidenheid, aan veel welwillendheid. Het goede heeft er vooral nood aan zich te ontdoen van die vaak hinderlijke aanwezigheid gevormd door ons ik. Wanneer ons “ik” de kern is van alles, dan maakt het alles stuk. Wanneer wij elke daad in het leven slechts stellen voor onszelf, gaat het dan om een echt belangrijke motivatie? Het arme “ik” maakt zich van alles meester en zo ontstaat de hoogmoed.

Om al deze situaties die soms pijnlijk worden, te verbeteren, zijn de goddelijke deugden een grote hulp. Ze zijn dat vooral op het ogenblik van een val. Ook zij die goede morele bedoelingen hebben, vallen soms.

In het leven vallen we allen, want allen zijn we zondaars.

Zoals wie zich dagelijks in de deugd oefent zich soms ook vergist – wij allen vergissen ons in het leven – het verstand is niet steeds helder, de wil is niet altijd standvastig; niet altijd worden de driften gestuurd, niet steeds heerst de moed over de angst. Maar als we ons hart openstellen voor de Heilige Geest – de innerlijke Meester – dan wekt Die de goddelijke deugden op. Wanneer we het vertrouwen verloren hebben dan opent God ons voor het vertrouwen; als we ontmoedigd zijn, wekt God in ons de hoop; en als ons hart verhard is, dan vertedert God ons met zijn liefde. Dankjewel.